E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:GHSGR:2008:BG5581
LJN BG5581, Gerechtshof 's-Gravenhage, 200.016.151-01 en 200.018.648-01

Inhoudsindicatie:

Ontvoeringszaak? In geschil is onder meer de teruggeleiding van de minderjarige naar Zuid-Afrika, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de omgangsregeling.

Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt naar het oordeel van het hof dat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Zuid-Afrika had. Dit brengt met zich mee dat het gezagsrecht dient te worden beoordeeld naar Zuid-Afrikaans recht. Uit een aanvullend rapport van het IJI volgt dat partijen niets hebben geregeld over de “guardianship” in de zin van de Guardianship Act 1993, zodat het gezag nog steeds bij beide ouders berust. Daaruit volgt dat de vader de toestemming van de moeder behoefde voor een vertrek van de minderjarige naar Nederland. Het hof is van oordeel dat de vader de minderjarige niet zonder instemming van de moeder uit Zuid-Afrika had mogen wegleiden met het voornemen hem in Nederland te doen wonen en er aldus sprake is van ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige naar Nederland.

Naar het oordeel van het hof staat vast dat de ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige heeft plaatsgevonden op 15 januari 2007. Het inleidend verzoekschrift van de Centrale Autoriteit is ingediend bij de rechtbank ’s-Gravenhage op 15 januari 2008. Het hof is van oordeel dat de Centrale Autoriteit haar verzoekschrift niet binnen één jaar na de overbrenging heeft ingediend, zodat het hof dient te beoordelen of sprake is van worteling.

Het hof is van oordeel dat weliswaar sprake is van ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige, maar dat het verzoek tot onmiddellijke terugkeer naar Zuid-Afrika dient te worden afgewezen nu de minderjarige in Nederland is geworteld.

In het raadsrapport van 16 april 2008 wordt geconcludeerd dat sprake is van worteling van de minderjarige zoals bedoeld in artikel 12 lid 2 HKOV. De verklaring die de minderjarige aan het hof heeft afgelegd bevestigt de conclusie van de raad. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de minderjarige inmiddels is geworteld in Nederland.

Ten aanzien van de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige is het hof van oordeel dat, nu vaststaat dat de minderjarige in Nederland geworteld is, zijn verblijfplaats bij de vader dient te worden bepaald.

Ten aanzien van de omgangsregeling stelt het hof voorop dat het in het belang van de minderjarige te achten is dat hij omgang heeft met de moeder. De situatie tussen partijen is naar het oordeel van het hof op dit moment evenwel dermate gespannen, dat het hof het niet verantwoord acht thans een definitieve omgangsregeling vast te stellen. Teneinde omgang tussen de moeder en d eminderjarige mogelijk te maken, acht het hof het in het belang van de minderjarige dat de rust in de thuissituatie terugkeert. Het hof acht het van belang dat de vader in het kader van de ondertoezichtstelling, die het hof in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, zoals het hof hierna zal vaststellen met de gezinsvoogd de komende drie maanden stappen onderneemt om het contact tussen de moeder en de minderjarige weer op gang te brengen.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie